Beneden hoor ik S. gillen. Ik struikel de trap af.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik zei dat hij het lijmpistool niet moest gebruiken,’ zegt A.
‘Maar…?’
‘Hij deed het toch.’
‘Daar moet je toch op letten?’
‘Hij kan ook een keer gewoon luisteren.’
S. heeft zijn wijsvinger stijf omklemd.
‘Heb je het al onder de koude kraan gehouden? Kom.’
‘Dat kan niet,’ huilt hij, ‘ik wil het niet zien.’
Ik zeg hem zijn ogen dicht te doen en pel dan voorzichtig vinger voor vinger zijn hand van de andere af. De huid op het topje van zijn vinger, dicht tegen de nagel aan, is rood en gezwollen.
‘Het komt wel goed,’ zeg ik, ‘je hebt een brandblaar.’
‘Maar je zei toch dat littekens door vuur de allerergste zijn?’
Nadat hij, toen hij vier was, een papieren servetje in een kaars gooide om te kijken wat er dan gebeurde, toen hij vijf was met vuurstenen en een stapel takken in de bosjes een kampvuur probeerde te maken en toen hij zes was gefascineerd raakte door lucifers en aanstekers en wat wel of niet zou kunnen branden, hebben we hem rustig maar duidelijk proberen uit te leggen hoe gevaarlijk vuur is.
‘Een brandblaar is geen ramp,’ zeg ik, ‘die moeten we lek prikken en dan verdwijnt hij vanzelf.’ Ik leg een kus op zijn voorhoofd. ‘Wat was je aan het doen met het lijmpistool?’
‘Ik wilde de Steen der Wijzen maken. Hij wordt echt heel mooi. Met de Steen der Wijzen kun je onsterfelijk worden, wist je dat? En de Fenix kan je met zijn tranen genezen. Eigenlijk zouden we een Fenix moeten hebben. Dan is een brandblaar zo weg toch? Een Fenix wordt uit zijn eigen as herboren. Hij leeft eeuwig. Eeuwig is voor altijd toch? Met de Steen der Wijzen kun je ook voor eeuwig leven. Zou jij eeuwig willen leven?’
‘Dat denk ik niet,’ zeg ik.
‘Ook niet als papa en ik ook eeuwig leven? Dan kunnen we echt heel veel dingen maken en ontdekken en onderzoeken. Misschien kunnen we dan zelfs de Steen der Wijzen uitvinden.’
‘Maar die hadden we toch al?’
‘Ohja. Maar nog één, voor opa en oma en de poezen. En mijn beste vriend. Want zonder mijn beste vriend wil ik niet eeuwig leven.’
‘En zijn papa en mama en zusje dan?’
‘Ohja. Maar dan moeten zijn opa en oma ook. Oh en oom Thomas en Noyan en babane en dede en Ali. En…’ Hij stokt even. ‘Zou ons huis wel zo lang kunnen blijven staan? Ik zie dan wel heel veel mensen doodgaan hè, want niet iedereen kan eeuwig leven, hoeveel mensen denk je? En er komt vast een oorlog. Er zijn er al twee geweest toch? Dan komt er zeker nog één. In de toekomst. Hoe ver is de toekomst?’
Ik zie zijn kleine hoofd bijna zichtbaar werken, als een fiets die zonder remmen een heuvel af dendert. Ik leg mijn handen op zijn wangen.
‘Wat?’ zegt hij
‘Niets,’ zeg ik, ‘je kunt geweldig denken, dat is alles.’
‘Zonder denken bestond de wereld niet. Nouja, hij bestond wel natuurlijk, door de oerknal. Maar pas als je erover gaat nadenken bestaat hij echt.’
‘Ok, wijsneus, maar nu heb ik eerst een kopje thee en ontbijt nodig.’
‘Ik kan wel thee voor je zetten als je wilt, of een tosti maken.’
‘Herinner jij je niet wat ik had gezegd over waterkokers en het fornuis?’
‘Krijg je daar ook brandblaren van?’
‘Veel en veel erger.’
‘Echt levensgevaarlijk dus.’
‘Precies.’
‘Maar als je een Fenix had en een Steen der Wijzen maakte dat niets uit toch?’
Ik deel een radeloze blik met A.
‘Wat moeten we toch met jou?’ zeg ik.
‘Moet, moet, je moet helemaal niets. Mag ik nu buiten spelen?'
Comentários